Staat en samenleving

 

De Egyptische koning

De ”Egyptische koning” was veel meer een instelling dan een persoon; hij stond aan de top van de wereldlijke en godsdienstige staatspiramide. Hij zorgde voor het welzijn van zijn onderdanen, voor het bouwen en onderhouden van de tempels en voor het bestrijden van de vijanden. Bovendien was hij verantwoordelijk voor het contact tussen de goden en de mensen, hij moest er op waken dat de Maät (de wereldorde), gewaarborgd bleef; de regerende koning had dus een theopolitieke rol.

In zijn titulatuur wordt de koning de levende Horus en de zoon van de zonnegod Re genoemd maar hij blijft een mens van vlees en bloed, de koning heeft dus een dubbele natuur: een goddelijke en een menselijke. Daar de koningen de opvolgers waren van de goden (de eerste koningen) beschouwden de Egyptenaren hun koningen als afstammelingen van de goden. Deze goddelijke afstamming werd door Hatsjepsoet (Nieuwe Rijk) afgebeeld in de Theogamie (goddelijke geboorte) in haar dodentempel te Deir el-Bahari en door Amenhotep III in de tempel van Luxor.

In de Grieks-Romeinse tempels werd de goddelijke geboorte afgebeeld in de mammisi (geboortehuis).

Tot in de prehistorische tijd vindt men sporen van een ritueel dat de levenskrachten van de koning moest vernieuwen: het Heb-Sed of jubileumfeest dat na het dertigste regeringsjaar plaats vond en waarin de koning een aantal rituele handelingen uitvoerde die zijn hernieuwde inbezitneming van zijn land symboliseerde; het hoogtepunt bestond uit de “rituele” loop rond bakens (nog aanwezig in het Djoserdomein) die de landsgrenzen voorstellen. De koning loopt gekleed in de sjendit-lendenschort met de vlegel en de mekes in de handen. De mekes is een kokertje met daarin een document dat de koning identificeert als de bezitter van de Beide Landen.

Gedurende zijn leven heerste de koning als” levende Horus” op aarde; na zijn dood regeerde hij, in verbintenis met de god van de onderwereld Osiris, in het hiernamaals.

De Koninklijke titulatuur

De Koninklijke titulatuur (namen en titels) van de Egyptische koning bestaat (vanaf het Middenrijk) uit vijf namen, twee ervan staan in een cartouche (een geknoopt touw in de vorm van een uitgerekte zegelring): de geboortenaam en de troonnaam.

Voor Toetanchamon waren deze respectievelijk : Toet-Anch-Amen (levend beeld van Amon) en Neb-cheperoe-re (Heer van de manifestaties van Re).

Het koninklijk ornaat

In de pre-dynastische tijd, toen de vorsten nog stamhoofden waren, droegen ze enkel een gordel met een lendenschort aan de voorkant en een stierenstaart aan de achterkant; dit laatste teken van macht en waardigheid is gedurende de ganse faraonische tijd behouden gebleven in de staatsiedracht van de koning.

Gedurende de dynastische tijd werd de lendendoek vervangen door een schort in geweven gouddraad, waarboven hij een “voorschort” geborduurd met uraeusslangen droeg, en een staart die van de koningsgordel omlaag hing.

Een tot de enkels reikende doorzichtige rok werd soms onder de schort gedragen. Aan de voeten droeg de vorst met gouddraad versierde sandalen met opgekrulde punten; op de zolen hiervan stonden afbeeldingen van gevangen vijanden, die hij symbolisch vertrapte.

De kroon

Op het hoofd droeg de koning een kroon; de bekendste zijn:

  • de rode kroon van Neder-Egypte: geïnspireerd op de papyrusbloem (symbool voor Neder-Egypte), bestaande uit een rode kap met hoog achterstuk en spiraal en met uraeusslang op het voorhoofd;
  • de witte kroon, op een lotusbloem geïnspireerd (symbool van Opper-Egypte), die de vorm had van een witte hoge peervormige mijter met giergodin op het voorhoofd;
  • de dubbele kroon of psjent, symbool van de Koninklijke macht over Opper- en Neder-Egypte, met gier en cobra op het voorhoofd;
  • de blauwe kroon of chepresj, een soort helm van leder of metaal, versierd met gouden ringen. Deze kroon wordt vaak in militaire context gedragen;
  • de atef-kroon, is de witte kroon met aan beide zijden veren, soms nog met een zonneschijf.

Rond deze grondvormen ontstonden allerlei variaties zoals: aanvullingen met ramshorens, uraeusslangen en dergelijke, ze werden hoofdzakelijk door de ptolemaeïsche koningen gedragen.

Het hoofddoek

De klaft of nemes is een koninklijk hoofddoek, blauw en geel gestreept, achteraan samengebonden in een staart.

De baard

De koninklijke baard: het dragen van een baard door de koning gaat terug naar de pre-dynastische periode. Het is een ceremoniële baard die met touwtjes was bevestigd rond de oren. De koningsbaard is plat en wordt onderaan breder; hij verschilt van de godenbaard die gevlochten is en eindigt op een krul. Een koning afgebeeld met een baard van het eerste type is nog in leven; eens gestorven wordt hij afgebeeld met een godenbaard, hij is een netjer (god) geworden.

Koninklijke regalia:

  • de kromstaf of heqa-scepter: verwijst naar de herderstaf
  • de vlegel of nechacha verwijst naar de herderszweep

Het Staatsbestuur

Van het begin van de 3de dynastie werd Egypte opgedeeld in en aantal nomen of gouwen, 22 voor Opper-Egypte, 20 voor Neder-Egypte. Aan het hoofd stond een nomarch (gouwbestuurder), aanvankelijk aangesteld door de koning. Vanaf de 5de dynastie werd dit ambt erfelijk en ontwikkelden de gouwbestuurders zich gaandeweg tot “gouwvorsten” die aan het eind van de 6de dynastie, toen de centrale macht instortte, “vorst” van hun eigen machtsgebied werden.

Als verbindende schakel tussen het centrale en het regionale bestuur trad de vizier op als plaatsvervanger van de koning. Hij werd geassisteerd door de schatmeester, de opzichter van de koninklijke domeinen, de opperbevelhebber van het leger, de burgemeesters en de belastinginners.

Einde pagina, terug naar boven

Bronvermelding:

David P. Silverman, Het Geheime Egypte