Obelisken

 

Obelisken werden, voornamelijk in het Nieuwe Rijk, voor tempelfaçades opgericht, meestal paarsgewijs. Het zijn granieten monolieten afkomstig uit de granietgroeven van Aswan.

In deze groeve ligt nog een onvoltooid exemplaar met een lengte van 42m en een gewicht van rond de 1200 ton.

Het uithakken, transporteren en oprichten van obelisken blijft een van de meest spectaculaire hoogstandjes van de Egyptische bouwmeesters.

De extractie van de obelisken gebeurde in het Nieuwe Rijk niet met houten wiggen die in uitgehakte sleuven werden aangebracht en vervolgens natgemaakt; deze ontginningsmethode werd pas in de Grieks-Romeinse periode toegepast, maar met doloriethamers (doloriet is een vulkanisch gesteente harder dan graniet), meerdere van deze hamers werden in de groeve terug gevonden.

Uithakken van een obelisk

Extractie van een obelisk © Hugo Van Aelst

Na het verwijderen van de verweerde oppervlaktelaag (door verhitting met vuur gevolgd door afschrikken met water), werd de obelisk van het moedergesteente losgemaakt door zijdelingse schachten bekomen door percussie van de rots met doloriethamers, -kogels. Door het hameren van de rots laten de granietkristallen los en verpulvert het graniet. Proefondervindelijk heeft men aangetoond dat men de granietrots ongeveer 5 mm per uur kon uitdiepen over een oppervlakte van 60x60 cm; een arbeider kon aldus 12cm³ graniet per minuut verpulveren, dit geeft 6.000cm³/dag van 8 uur of 1,8m³/jaar.

Op basis van de nagelaten extractiesporen gebeurde het losmaken van de onvoltooide obelisk met ongeveer 130 werklieden, elk kreeg een breedte van ongeveer 60cm toegewezen. Werkend in twee ploegen kon een dergelijke gigantische steenmassa in 8 maanden losgemaakt worden, schatting bevestigd door een inscriptie in de dodentempel van Hatsjepsoet. Eens losgemaakt werd de obelisk gelicht met grote hefbomen en langs een sleephelling naar de Nijl vervoerd, op een speciaal versterkte schip geplaatst en naar de plaats van bestemming gebracht. Een afbeelding van dit transport vindt men op de wand van het zuidelijk portiek van het eerste terras van de tempel te Deir-el-Bahari.

Transport van de obelisk

Op het zuidelijk portiek van het eerste terras van de tempel van Hatsjepsoet te Deir el-Bahari  is het transport van obelisken over de Nijl van Aswan naar Thebe (700km) afgebeeld.

Het transport van deze obelisken (30m hoog en 380 ton zwaar) gebeurde met een schip van 63 meter lengte, en  21 meter breedte waarvan de scheepsromp was versterkt met 72 rechthoekige balken (duidelijk te zien op de afbeelding).

De obelisken waren aan beide uiteinden stevig bevestigd op sleden en werden van de steengroef naar de Nijl over een aangelegde sleephelling, met toplaag bekleed met Nijlslib voorzien van ingebedde palmboomstammen (resten van dergelijke transportbanen werden teruggevonden), versleept. Dit transport gebeurde gedurend de overstromingsperiode, waarin het waterpeil het hoogst was en de afstand het kleinst.

Het transportschip werd gesleept door drie rijen, onderling gekoppelde sleepboten; elke rij telde 9 boten en was voorafgegaan door een pilootboot. Elke sleepboot was bemand door 30 roeiers.

Naast het transportschip zien we een kleine verbindingsboot die het contact tussen het transportschip, de sleeptreinen en de oevers verzekerde. Op de drie grotere schepen naast het transportschip bevonden zich priesters die offers brachten om het welslagen van de transport te verzekeren.

In het totaal waren bij dit uitzonderlijk transport een duizendtal lieden betrokken: piloten, officieren, roeiers, soldaten, priesters en helpers.

Oprichten van een obelisk

Het oprichten van de obelisk gebeurde zonder hijstoestellen; de enorme slanke en broze naalden moesten ondersteund blijven gedurende het oprichten. Uit de papyrus van Anastasi I weet men dat dit gebeurde langs een hellend glijvlak dat bovenaan overging in een horizontaal massief dat, ter plaatse van de standplaats van de obelisk, een enorme zandsilo bevatte. Door het progressief ledigen van deze silo kon de obelisk gekanteld worden en kwam de basisrand van de obelisk te liggen in een vooraf uitgebeitelde gleuf in het vooraf aangebrachte voetstuk. Vervolgens werd de obelisk rechtgetrokken en het tichelmassief afgebroken.

Tijdsduur

Te Karnak, op de sokkel van de zuidelijke obelisk die Hatsjepsoet in het Wadjit, (gelegen tussen de 4de en 5de pyloon) liet oprichten staat vermeld: ”Mijne majesteit (Hatsjepsoet) leidde de werken vanaf de eerste dag van de tweede wintermaand van haar 15de regeringsjaar tot de dertigste dag van de vierde zomermaand van het jaar 16, dat maakt 7 maanden in de steengroeve…”

Het Egyptisch jaar telde 12 maanden van 30 dagen + 5 dagen, en drie seizoenen van 4 maanden: het eerste Akhet (overstroming) vervolgens Peret (winter) en uiteindelijk Shemoe (zomer). Van de eerste dag van de tweede wintermaand tot de laatste dag van de zomer, jaar 15 ,overeenstemmend met 7 maanden, werden de obelisken uitgehakt, van de eerste dag van de overstroming tot de laatste dag van de zomer, jaar 16, hetgeen overeenkomt met 12 maanden, werden de obelisken getransporteerd van Aswan naar Thebe waar ze in de Amontempel werden opgericht.

De totale tijdsduur, van uithakken tot oprichten, bedroeg dus 19 maanden en niet 7 zoals vaak foutief wordt gelezen.

Einde pagina, terug naar boven

Bronvermelding: