Constructie van de grote piramide

 

De Egyptische piramiden zijn sedert de Oudheid omweven met mysteries, legendes en tientallen theorieën in verband met hun constructie.

Piramiden werden gebouwd in het Oude Rijk en in het Middenrijk, in het totaal een honderdtal. De grootste en meest mysterieuze is deze die Kheops liet bouwen rond 2500 v.C. op het plateau van Giza, 40m boven het Nijlniveau, in de onmiddellijke nabijheid van zijn residentiestad Memphis.

Deze gigantische en onverwoestbare constructie heeft een basis van 230 x 230m, een hoogte van 146m en een volume van 2.6000.000m³.

Constructie

Reeds in de Oudheid stelde men zich vragen in verband met de bouwwijze van deze gigantische constructie.

In de 5de eeuw v.C. (2.000 jaar na de bouw), werd door plaatselijke priesters aan Herodotus verteld dat aan het piramidecomplex gedurende 30 jaar met 100.000 werklieden werd gewerkt en dat de bouwblokken op hun plaats werden gebracht met “machines opgebouwd uit houten onderdelen”.

Met alle zekerheid kan men nu bevestigen dat deze bewering onjuist was maar dat ze ten tijde van Herodotus logisch leek omdat men er toen van uitging dat de volledige piramide (die toen nog haar bekleding had) uit Toerakalksteen (afkomstig van de oostoever van de Nijl) was opgebouwd en dat de bouwblokken gedurende de 3-maand durende Nijloverstroming werden overgevaren naar de bouwplaats op de westoever.

Gedurende de 20ste eeuw werden de meest fantastische theorieën ontwikkeld. in verband met de bouw van de Grote Piramide. Ze worden bondig uiteengezet en weerlegd in bijlage. Na een grondig wetenschappelijk onderzoek is men nu bij machte met zekerheid te stellen:

  1. De piramide van Kheops werd voor 95% opgebouwd uit kalksteen afkomstig uit steengroeven gelegen op minder dan 300 m van de piramide; de hoeveelheid steen hier gewonnen bedraagt ca. 3.000.000m³.
  2. De piramidebekleding, die slechts 5% van het totale volume bedraagt, komt uit de Toera-steengroeven gelegen op de oostoever. Inscripties op deze blokken bewijzen dat ze gedurende het ganse jaar ontgonnen werden, het overvaren ervan gebeurde in de overstromingsperiode waarin het water tot dicht bij de bouwwerf steeg. Deze bekleding werd rond 1170 door Saladin verwijderd en gebruikt voor de constructie van de Citadel van Cairo; pas bij deze verwijdering stelde men vast dat het kernmateriaal van de piramide uit plaatselijke groeven afkomstig was, en werd de piramidetoegang ontdekt.
  3. Nu is uitgemaakt waar de bouwblokken vandaan kwamen blijft de vraag hoe ze getransporteerd werden.
    Het merendeel van de bouwstenen heeft een gemiddeld gewicht van 2,5ton, uitzondering hierop vormen de dakplaten van de Koninginne- en de Koningskamer, het gewicht hiervan ligt rond de 40 ton.

Het transport gebeurde met sleden getrokken door werklieden en/of ossen, (waarvan skeletten werden teruggevonden), over aanvoerhellingen opgebouwd uit zijdelingse steunmuren waartussen zand en steenslag werd gestort. De toplaag van de aanvoerhelling, die steeds moest aangepast worden aan het niveau van de bouwlaag, bestond uit Nijlslib waarin palmboomstammen waren ingebed om het verzinken van de sledemessen te verhinderen. Meerdere overblijfsels van dergelijke constructies zijn teruggevonden. De afmetingen van de slede werd aangepast aan het gewicht van de blokken. zodat de contactspanning tussen slede en toplaag voldoende laag bleef.

Men moet een onderscheid maken tussen de grote aanvoerhelling, die vertrok aan de piramidehaven, langs de plaatselijke steengroeven liep en waarover de bouwblokken tot aan de voet van de piramide werden aangevoerd, en de eigenlijke constructiehellingen die de bouwblokken naar de aangroeiende bouwlagen brachten.

Men neemt aan dat bij de bouw van de Grote Piramide (voor kleinere werd een meer eenvoudige techniek gebruikt), werd gestart met een reeks korte aanvoerhellingen, met een stijgingspercentage van ca. 10%, loodrecht op de vier piramidevlakken, waarlangs snel een grote hoeveelheid blokken voor de onderste bouwlagen werden aangevoerd. Eens 20-30m hoogte bereikt werden deze korte aanvoerhellingen opgegeven omdat hun aangroei te veel materiaal vergde.

Volgens Edwards werd dan overgegaan tot een aanliggende aanvoerhelling. Dunham veronderstelt zelfs vier spiraalvormige hellingen, vanuit elke hoek een die, tegen de piramide aan linksom naar boven liepen. Een dergelijke constructiehelling vergt minder materiaal en hoeft niet te ver van de piramide te beginnen.
Dieter Arnold opteert voor een inwendige transportbaan, deze zou niet te ver van de piramide hoeven te beginnen omdat de piramide er zelf deel van uitmaakt, de piramide zou dus “van binnenuit” gebouwd zijn. Bij de Grote Piramide zou een bouwsleuf van 20m, duidelijk zichtbaar aan de piramide-ingang, op deze bouwwijze kunnen wijzen. Merken we op dat de drie kamers van de piramide in deze bouwsleuf passen. Een inwendige aanvoerhelling laat toe een hoogte van 30 m te bereiken, laat men ze 100-150m buiten de piramide uitsteken dan komt men tot een hoogte van ca. 65m; na ontdubbeling en draaien over 180° kan men tot 100m opklimmen. De laatste 50m vergde nog ongeveer 150.000 blokken, deze werden denkelijk op hun plaats gebracht bij middel van hefbomen of eenvoudige hefwerktuigen, (Herodotus sprak hierover).
De jongste theorie over de bouw van de Grote Piramide is van de Franse architect Jean-Pierre Houdin die eveneens veronderstelt dat de piramide “van binnenuit” zou gebouwd zijn; de bouwstenen zouden via hellingen binnenin de piramide naar boven zijn gebracht. Deze theorie sluit dus aan bij deze van Dieter Arnold. Meer details zijn te vinden op: http://www.3ds.com/khufu

Blijft de uiteindelijke vraag naar het aantal werklieden dat werden ingezet. Herodotus spreekt over 100.0000 die werkten gedurende de overstromingstijd. We weten nu met zekerheid dat ononderbroken aan de piramide werd gebouwd. Arnold, steunend op jarenlang veldwerk en wetenschappelijk onderzoek stelt volgende bezetting voor:

  • 5.000 man in de steengroeven
  • 3.000 man voor het transport op het plateau
  • 2.000 man voor het transport per boot, van Toera naar het plateau
  • 5.000 man voor het plaatsen van de bouwblokken,
  • 10.000 man voor de maintenance

Dit brengt het totaal op 25.000 man, hetgeen overeenkomt met 1% van de bevolking destijds. Merken we op dat de voorgestelde cijfers gaan om een gemiddelde bezetting die fluctueerde in functie van de vordering van de piramide.

Gekende ruimtes in de Grote Piramide


  • piramideingang (1)
  • toeristeningang
  • neergaande gang
  • rotskamer (onvoltooid) (2)
  • opgaande gang
  • grote galerij (4)
  • vasteenkamer
  • koningskamer (5)
  • ”ontlastingsruimten”
  • ”verluchtingskanalen” (6)
  • horizontale gang
  • koninginnekamer (3)
  • verbindingsschacht opgaande met neergaande gang

De Piramide-ingang bevindt zich aan de N-zijde ter hoogte van de 19de bouwlaag. Hij werd ontdekt in 1176 toen Saladin de piramidebekleding verwijderde.

De Toeristeningang bevindt zich ter hoogte van de 7de bouwlaag. Volgens Arabische overlevering zou deze ca. 800 n.C. door El-Mamoen geslagen zijn. Denkelijk gaat het echter om een grafroversingang uit de 1ste Tussentijd (ca. 2100 v.C.). El–Mamoen zou deze herontdekt en verbreed hebben.

De Neergaande gang, heeft een lengte van ca. 75m, een hoogte van 1,20m en een breedte van 1,09m; hij leidt naar de onvoltooide Rotskamer. Volgens Borchardt was deze kamer, in een eerste stadium, bedoeld als grafkamer voor de koning in geval deze vroegtijdig zou overlijden. Deze veronderstelling is echter achterhaald, nu neemt men aan dat ze verband zou kunnen houden met de Onderwereld en de god Sokaris die er verblijft.

De Opgaande Gang. Ongeveer 28m van de toegang splitst zich een opgaande gang van de neergaande af, aan het onderste deel is hij afgesloten door granieten sperblokken. Na een lengte van 37,75m mondt de opgaande gang uit in de Grote Galerij met een lengte van ca. 47m, een breedte van 1 tot 2m en een hoogte van ca. 8,5m; ze is afgedekt door een kraaggewelf opgebouwd uit 7 steenlagen. De plafondbalken liggen dakpansgewijs en zijn verankerd in de zijwanden.

Op het eind van de grote galerij komt men in een met graniet beklede Valsteenkamer. Hier bevonden zich drie valdeuren in graniet die de Koningskamer versperden.

De Koningskamer is opgebouwd uit 100 gepolijste rode granietblokken. De vloer van de kamer bevindt zich op 1/3 van de piramidehoogte. Het plafond van de kamer wordt gevormd door negen granietbalken met een gewicht gaande tot 40 ton.

Boven dit plafond bevinden zich nog vijf ruimtes die men verkeerdelijk “ontlastingsruimtes” noemt niettegenstaande ze niets ontlasten. Deze constructie is uniek in de architectuur van het Oude Egypte.

Aan de W.-wand staat de granieten sarcofaag, de afmetingen hiervan sluiten uit dat hij door de opgaande gang naar de koningskamer zou zijn gebracht, de plaatsing gebeurde dus voor het aanbrengen van het plafond.

In de N.-en Z.-wand is een z.g. verluchtingskanaal aanwezig (zie hiervoor verder).

De horizontale gang vertrekt waar de opgaande gang uitmondt in de grote galerij en geeft toegang tot de z.g. Koninginnekamer, deze foutieve benaming komt van de Arabieren; het was nooit de bedoeling de koningin hier te begraven. De kamer is afgedekt met een zadeldak in kalksteen.

In de O.-wand bevindt zich een nis; denkelijk stond hierin het Ka-beeld van Kheops.

In de N.- en Z.-wand is zoals in de koningskamer, een z.g. verluchtingsschacht aanwezig.

De grote galerij is verbonden met de neergaande gang door de z.g. grafroverschacht of ontsnappingsschacht met een lengte van ca. 60m. Waartoe diende deze schacht? Hij zou de ontsnappingsroute zijn van de arbeiders die vanuit de grote galerij de opgaande gang moesten blokkeren.
Denkelijk gaat het echter om een dienstschacht die de luchttoevoer naar, en de afvoer van materiaal uit de rotskamer, moest verzekeren toen men deze bouwde. Eens de grote galerij overdekt kwam de luchttoevoer weer in het gedrang; om deze reden zou het afwerken van de rotskamer zijn opgegeven.

De “verluchtingsschachten” vormen sedert 1837 het onderwerp van geanimeerde discussies.

Tot voor kort werd aangenomen dat de schachten werden ontworpen om, gedurende de constructie, de kamers te ventileren en frisse lucht aan de werklieden toe te voeren. Reeds in 1964 wees A. Badawy er op dat deze hypothese moeilijk te verdedigen was daar de kamers open bleven tot het laatste ogenblik van hun constructie. Dit had tot gevolg dat bepaalde egyptologen veronderstelden dat de luchttoevoer diende om, na de graflegging, “de overledene van verse lucht te voorzien” zoals trouwens vermeld staat in het Dodenboek.

Dat de schachten naar welbepaalde hemellichamen gericht waren werd in 1993 bevestigd door R. Beauval en R. Gantenbrink die, met behulp van een nauwkeurige bepaling van de hellingshoeken van de schachten en een computerprogramma konden aantonen dat de N-schacht van de koningskamer gericht was naar de vaste ster Alpha Draconis (poolster in de piramidetijd), waarnaar de “ach” (soort lichtende geest) van de koning opsteeg, de Z-schacht is naar het sterrenbeeld Orion gericht, verblijfplaats van de god Osiris, waarnaar de “ba” van de koning opsteeg.

Beauval gaat nog een stap verder en veronderstelt dat, steunend op de Piramidetekst nr. 632: “U Osiris (=de overleden koning) hebt Isis op uw fallus gezet en uw zaad in haar gestort (om Horus te verwekken)”, het cultisch verwekken van de nieuwe Horus (=koning) zich afspeelde in de Koninginnekamer. Na de mondopening, die de wedergeboorte van de afgestorvene verzekerde, zou de mummiekist, omgord van een gouden fallus, voor de zuidelijke schacht van de Koninginnekamer gericht naar Sirius (sterrenbeeld van Isis), geplaatst zijn om zo Isis ritueel te bevruchten en de nieuwe Horus-koning te verwekken. Eens dit ritueel volbracht werd de koning in zijn sarcofaag in de koningskamer geplaatst, van waaruit zijn “ba” en zijn “ach” ten hemel konden opstijgen.

Betekenis van de gekende piramideruimtes

Welke betekenis moet men geven aan de gekende piramideruimtes?

 

Volgens L. Borchardt zijn drie bouwfazen te onderscheiden:

  • oorspronkelijk zou het de bedoeling geweest zijn de koning te begraven in de ondergrondse grafkamer,
  • achteraf veranderde men het plan en werd de koninginnekamer als grafkamer gebouwd,
  • uiteindelijk werd het plan nogmaals gewijzigd en bouwde men de uiteindelijke sarcofaagkamer.

Deze hypothese is heden ten dage verlaten. Men gaat er nu van uit dat alle gangen en ruimtes van meet af aan gepland waren. De betekenis van de drie kamers moet gezocht worden in de evolutie van de inwendige ruimtes in de piramides van de 4de dynastie, allen hebben drie ruimtes.

 

Volgens Rainer Stadelmann zou:

  • de onvoltooide rotskamer de Onderwereld voorstellen,
  • de Koninginnekamer zou het” serdab “met Ka-beeld zijn,
  • de Koningskamer zou de enige geplande sarcofaagkamer zijn

Bevat de piramide nog ongekende ruimtes ?

Franse en Japanse technici onderwierpen in 1986-87 de piramide aan een zwaartekrachtmeting en een elektromagnetische scanning en kwamen tot besluit dat ze 20% holle ruimtes zou moeten bevatten, dit is 200 maal meer dan het volume van de tot nu gekende ruimtes. Het feit dat de piramide een aantal onlogische constructiekenmerken vertoont ter plaatse van: de piramide-ingang, de grote galerij, de valsteenkamer en de onverklaarbare aanwezigheid van de “ontlastingskamers”, laat vermoeden dat de Grote Piramide nog al haar geheimen niet heeft ontsluierd.

Een compleet overzicht van alle piramides en de laatste wetenschappelijke inzichten vindt men in "PIRAMIDES" van Mark Lehner.

Ophefmakende theorieën in verband met
de constructie van de Grote Piramide

Manuel Minguez, waterbouwkundig ingenieur, bewijst in zijn boek “Les Pyramides d’Egypte-Le secret de leur Construction” dat de 2.600.000 bouwblokken van de Nijl naar het Gizaplateau werden aangevoerd langs een sluizentrap van maar liefst 25 sluizen, 36 bijkomende sluizen zouden het mogelijk maken de volledige piramide te verwezenlijken. De totale stuwhoogte van het sluizencomplex zou dus ca 200m bedragen.

Kan het nog fantastischer?

Robert Beauval bewijst in zijn boek: ”Het Orionmysterie. Het raadsel van de piramiden onthuld” dat de piramiden uit de 4de dynastie een afbeelding vormen van het sterrenbeeld Orion, “verblijfplaats” van de Egyptische dodengod Osiris. De inplanting van deze piramiden ten opzichte van de Nijl zou de positie weergeven van de Orion-sterren ten opzichte van de melkweg (de hemelse Nijl) zoals die zich voordeed in het jaar 1055 v.C., volgens Beauval de “Eerste Tijd” en aanvang van de Egyptische beschaving.

Joseph Davidovidts, scheikundig ingenieur tracht ons te overtuigen dat de Grote Piramide (en waarom niet deze van Kefren die bijna even groot is?) gebetoneerd werd en dit op grond van volgende argumenten:

  • de piramide is opgebouwd uit een steen met willekeurig georiënteerde fossielen (nummuliten); het gaat dus om een kunststeen aangezien, bij een sedimentair gesteente, de fossielen evenwijdig gericht zijn.
  • Plinus de Oude bevestigt zijn overtuiging dat de Egyptenaren reeds voor 3000 v.C. de techniek van geagglomereerde kunststeen onder de knie hadden want Davidovidts leest: ”in de graven van de eerste dynastieën vond men vazen in een harde steensoort gevormd door een vloeistof te verwarmen”.

Davidovidts gaat zelfs verder en durft beweren dat de triades van Mykerinos, in groene leisteen, het beeld van Kefren in diorit van Aswan en de kolossen van Memnon in kwartsiet van Gebel-Amar (vermeld op de sokkel) allen uit geagglomereerde kunststeen bestaan.

  • Herodotus meldt dat bij de constructie van de piramide gebruik werd gemaakt van kleine houten stukken; dit zijn volgens Davidovidts de houten bekistingen van de te betonneren  bouwblokken.
  • de Egyptenaren beschikten rond 2.500 v.C. niet over gereedschap om steengroeven te ontginnen.
  • in het graf van Rechmiré (ca. 1500 v.C.) is het betonneren van een bouwblok afgebeeld.
  • de hoge luchtvochtigheid in de piramide is een duidelijk bewijs dat deze werd gebetonneerd.

Na “grondige” berekeningen besluit Davidovidts dat het bouwen van de Grote Piramide, volgens de algemeen aangenomen methode (hierboven uiteengezet), 750.000 werklieden zou gevergd hebben, ongeveer 1/3 van de totale bevolking. Daar het onmogelijk was een dergelijk aantal werklieden te werk te stellen, ontwikkelde Davidovidts een methode die slechts 1.400 werklieden vergt: het ter plaatse betonneren van de 2.600.000 bouwblokken.

Eens de bekisting geplaatst werd ze gevuld met Nijlwater, waaraan kalk en natron (natriumcarbonaat) werden toegevoegd; in deze alkalische NAOH-oplossing stortte men kalksteenblokken, verzameld op het plateau. Na enkele uren agglomereerde het geheel tot kunststeen!

Davidovidts’ argumenten zijn eenvoudig te weerleggen:

  • zijn hoofdargument is van paleontologische aard en heeft betrekking op de oriëntatie van de fossielen. Deze willekeurige oriëntatie is kenmerkend voor de Mokattanformatie van het Gizaplateau; ze is te wijten aan wervelingen, uitwassingen en stromingen bij de vorming van de kalksteen in het eoceen. Kalksteen met willekeurig gerichte fossielen treft men ook in België aan.
  • om zijn theorie te bevestigen leest Davidovids, Plinus intentioneel verkeerd; inderdaad er staat: ”een harde steensoort gevormd door een vloeistof die ondergronds verhardt bij verwarming”. Plinus heeft het dus over steen gevormd door een geologisch proces onafhankelijk van menselijke tussenkomst. Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat de vazen waarvan spraken, vervaardigd werden uit een natuurlijke steensoort en dat sporen van de gebruikte werktuigen om ze te vervaardigen, duidelijk zichtbaar zijn;
  • in verband met het gereedschap voor de steenwinning moeten we opmerken dat de beitels uit deze periode waren vervaardigd uit koper met veel insluitingen (onzuiverheden) en men door hameren een hardheid verkreeg die deze van zacht staal benaderde. Bij het ontginnen van de steengroeven werd echter hoofdzakelijk gebruik gemaakt van gereedschap in doloriet, een vulkanisch gesteente harder dan graniet; sporen hiervan treft men in de steengroeven aan.
  • de afbeelding in het graf van Rechmiré toont de aanmaak van kleistenen. Het storten van kleimengsel interpreteert Davidovidts foutief als het storten van beton; dit wijst op een miskennen van de Egyptische voorstellingswijze waarbij achter elkaar liggende vlakken boven elkaar werden afgebeeld.
  • ten slotte: de hoge luchtvochtigheid in de piramide (deze is nu sterk gedaald door kunstmatige ventilatie) was niet te wijten aan de enorme hoeveelheid water die zou gebruikt zijn bij het betonneren, wel van de waterdamp (150gr/uur) afgescheiden door de bezoekers (het aantal is nu beperkt maar kon destijds oplopen tot 5.000 per dag).
Einde pagina, terug naar boven

Bronvermelding:

Tekening uit: L'Egypte restituée, tome 3

Kevin Jackson & Jonathan Stamp, Building the Great Pyramid

Mark Lehner: "PIRAMIDES"